maandag 13 juni 2011

Open ateliers

Ik ben er nu verschillende keren geweest, maar open ateliers bezorgen me altijd gemengde gevoelens. Gezellig is het er altijd wel, en de meeste exposanten zijn heel open en sympathiek, maar het niveau...
Gisteren bijvoorbeeld, bezocht ik de Open Ateliers Jordaan en Westelijke Eilanden. Op de Centrale Expositie, waar iedere deelnemer één werk mocht ophangen, bekroop me het naargeestige gevoel dat ik op een tentoonstelling van zondagsschilders was terechtgekomen. Misschien ook omdat iedereen niet zijn beste werk afvaardigt naar zo'n plek waar iedereen zomaar kan binnenlopen, om het eufemistisch te formuleren, want je weet maar nooit, dadelijk wordt het gejat of beschadigd. Net als bij de BKR vroeger. Maar grosso modo was het niveau toch werkelijk niet om over naar huis te schrijven; en dat zou niet zo vreselijk zijn als het hier om jonge talenten ging, maar dit werk was grotendeels gefabriceerd door veteranen die al dertig jaar hun atelier bezet houden zonder veel hoop op een goddelijke vonk.

Ik wil niet zo ver gaan om te beweren dat er in het geheel geen beeldend talent aanwezig is bij de meeste deelnemers aan Open Ateliers, maar meestal 'komt het aanwezige talent niet uit de verf' doordat het niet wordt gedragen door een onverzettelijke wil om zich uit te drukken. En soms is die wil er wel, maar is er niks om uit te drukken. Vaak zie je dan de laatste strohalm: de kunstenaar wil een project opzetten met maatschappelijke betekenis. Iets met kinderen, bejaarden of zwakbegaafden, iets monumentaals waar iedereen aan mee kan doen, iets optimistisch voor de toekomst. De werkelijk talentvolle of ondanks gebrek aan talent beroemde kunstenaar heeft die relevantie al doordat iedereen hem eert. De veronachtzaamde kunstenaar rest niets anders dan het lospeuteren van een subsidie en de schouderklopjes van de deelraadwethouder. Overigens is er niks tegen, maar ik denk toch dat iemand zich daarvoor niet heeft aangemeld op de kunstacademie.
Veel kunstenaars die meedoen aan een open-atelierroute zullen terecht wijzen op de gezelligheid en de mogelijkheid van een Verkoop. 'Ja, om het niveau doe ik niet mee', bekennen ze vervolgens, denkende dat hun talent wel zal worden erkend door de fijnproever. Maar zo gaat het helaas niet. Als Johan Cruyff meespeelt met Helmond Sport zal iedereen onmiddellijk zijn eenzame klasse herkennen, maar als je als onbekend kunstenaar op een centrale expositie hangt, is de kans bijzonder klein dat je talent als uitzonderlijk zal worden gezien. Als dat zo was, denkt de bezoeker, waarom doet hij hier dan aan mee? Alleen al door het 'Umfeld' ben je als kunstenaar verdoemd. Zo veel onderscheidingsvermogen hebben de mensen niet, dat ze je er dan toch uitpikken.

Vaak wordt er gezegd dat de selectie bij kunstacademies meedogenloos is, en dat alleen de besten toegang krijgen. Maar waar komen dan al die middelmatige kunstenaars vandaan? Je zou kunnen concluderen dat er nog strenger moet worden geballotteerd, maar dan valt te vrezen dat vooral de mensen met de beste babbel en het meest tot de verbeelding sprekende voorkomen zich toch binnen weten te lullen, ten koste van het ware talent misschien.
Mijn oplossing: laat evenveel mensen toe als nu - voorzover dat met de draconische bezuinigingen van dit kabinet nog kan - maar school de meest talentlozen na drie jaar om tot kunstambtenaar. Waarschijnlijk hebben ze dan al de gave des woords, en het voordeel is dan dat de ambtenaar in kwestie enig benul heeft van wat kunst eigenlijk is, en bovendien dat hij of zij ook de pijn kent van het afgewezen zijn, dus voorzichtiger met kunstenaars zal omspringen.

zaterdag 11 juni 2011

In en uit de tijd

Even dacht ik: ik moet een open brief sturen naar de NRC, om te reageren op het opiniestuk van Pauline Terreehorst in de cultuurbijlage van donderdag. Daarin stelde zij vast dat musea 'uit de tijd' zijn, want de kunst gaat tegenwoordig de straat op. Ik wilde sarcastisch vaststellen dat de belangrijkste voorbeelden waarmee ze het artikel opende om haar stelling te schragen nu juist binnen musea plaatsvonden: de installatie 'Leviathan' van Anish Kapoor en de expositie van Manet in het Musée d' Orsay. Er stond een fotootje van Terreehorst zelf bij van de lange rij voor de Manet-tentoonstelling, die inderdaad buiten stond, maar de expositie was toch wel degelijk binnen, dus dat was eigenlijk het bewijs dat voor het publiek een museum in ieder geval niet uit de tijd is. En vervolgens wilde ik me, los daarvan, openlijk afvragen of het vaststellen dat iets 'uit de tijd' is zélf niet uit de tijd is. Wie bepaalt overigens wat er in of uit de tijd is? De kunstenaar, de tentoonstellingsmaker, het publiek? Ik vergeet nog een belangrijke 'speler' in mijn rijtje: de media. De Terreehorsten, die bepalen wat er in of uit de tijd is. Al zijn ze dan weer beïnvloed door de kunstenaar en de tentoonstellingsmaker en anderen.
Maar hoe dan ook, met die vaststelling van een trend is Pauline Terreehorst iemand van een oude wereld, de wereld van de avant-garde, de wereld waarin het belangrijk was om 'bij de tijd' te zijn en trends te signaleren. Niet voor niets heeft ze vooral over mode geschreven.
Haar warrige artikel is een inhaker op een stokoud thema, namelijk dat de kunst niet in de musea zou moeten blijven maar 'de straat op' zou moeten gaan. Dan zou de kunst het volk verheffen, want het volk komt niet naar de musea, was het idee. Maar ten eerste komt het volk nu wel naar de musea, dat zie je aan die rij voor Manet en de massale belangstelling voor Leviathan. (Voorzover je overigens van 'het volk' kunt spreken.) En ten tweede zorgt een buitententoonstelling als Art Zuid waarschijnlijk niet voor een andere mindset bij de toevallige passant. En los daarvan, wat valt er eigenlijk te verheffen? Wat heeft de kunstenaar ons te melden wat we niet al lang wisten?
Wel zorgt het 'naar buiten treden' van kunst waarschijnlijk voor een gunstiger beeld (image) van kunst en de kunstenaar. Ik heb iemand al horen zeggen dat hij Art Zuid geweldig vond als hij in de file stond op de Apollolaan. Is die nieuwe exposure niet eerder een kwestie van marketing? Naar de musea komen de mensen toch wel, maar er is nog een markt: de 'openbare ruimte' waarin je nieuwe doelgroepen kunt 'aanboren'. Of ben ik nu te cynisch?

Ik zag dat Anish Kapoor voor Illy een kop en schotel heeft ontworpen, met een gat in het schoteltje zodat je, als je dat op het kopje legt, in de zwarte oneindigheid kunt kijken van een kopje Illy-espresso. Zo heeft hij de essentie van zijn eigen kunst toch nog fier overeind weten te houden - of is het gebanaliseerd? De kunstenaar als businessman; je kunt in ieder geval niet zeggen dat hij in het museum blijft.

maandag 6 juni 2011

Schlingensief

Alleen de naam van de man al, Schlingensief. Otherworldly, om het arty te zeggen. Hij is maar 48 of 49 geworden, maar gezien zijn tempo heeft Christoph S toch meerdere kunstenaarslevens geleid. Een goeduitziende, innemende figuur. Het Holland Festival heeft enkele van zijn theaterproducties getoond, waaronder Mea Culpa, over zijn gevecht tegen het naderende einde - hij stierf aan longkanker zonder ooit gerookt te hebben - en Via Intolleranza II (met die spelling) waarin zijn obsessie met Afrika werd gemengd met van alles en nog wat. Want Schlingensief wierp zich op alle media en alle kunstenaars, hij was een postmodern, deconstructivistisch genie. Als je hem tijdens Duitse talkshows bezig ziet op YouTube, ongelooflijk, wat een brein. Ook wel een enorm vermoeiend genie; ik heb één film van hem gezien, African Twintowers, en dat was even genoeg.

In die film zien we Schlingensief met een groep zeer zonderlinge acteurs naar Namibië reizen, waar hij ze scenes uit allerlei andere films laat naspelen, de meeste uit de jaren zeventig, de tijd van de bewuste, lineaire cinema van Wim Wenders, Fassbinder en de Italianen, terwijl hij in de camera lacht en zegt: 'Ik ben een film aan het maken, maar ik heb geen idee waar hij over gaat.' Intussen blijft hij de gedreven regisseur uithangen die zijn acteurs flink achter de vodden zit. Er wordt een schip gebouwd in de woestijn (schip der woestijn?) dat door een groep zwarten voortgeduwd wordt, 9/11 wordt door de populatie van een township nagespeeld onder begeleiding van muziek uit de Ring der Nibelungen van Wagner en Schlingensief telefoneert met het ziekenhuis in Duitsland waar zijn vader is opgenomen. Alles lijkt een parodie, ook de wanhoop van Schlingensief die op zoek naar een verhaal strandt, terwijl hij er tegelijkertijd van walgt een verhaal te willen vertellen. Zelfs Patti Smith komt dan opdraven.

Schlingensief ageert tegen de 'leugen' van de kunst en maakt die leugen transparant door met overacterende 'misfits' - waaronder de 'Vorzsitzende des Verbandes für Kleingewachsene in Deutschland', een vrouwelijke dwerg in zwarte sm-outfit - en real life arme negers aan de gang te gaan en alles volledig te laten ontsporen, hoewel het uiteindelijk toch tot een film en een opvoering in een township komt. Aan het eind van de film sliep ik in. Hallucinerend, teveel. Dat ervoer de recensent van het NRC, Raymond van den Boogaard ook, die viel in slaap tijdens Mea Culpa èn Via Intolleranza. 'Ik denk dat ik de verklaring ken: in het licht van het genie heeft het individu verdedigingsmiddelen nodig. Slaap is daar één van', schrijft hij.
Zou kunnen, het klinkt in elk geval Schlingensieferig ironisch. Maar misschien is het de vertelvorm, en is 'lineair' toch vereist om te blijven boeien. Schlingensiefs grootste verdienste is voor mij niet zijn kunst, voorzover ik die ken. Wel dat hij heeft laten zien dat alles kan en niets vanzelfsprekend is, in het leven niet en in de kunst niet.